Discover millions of audiobooks, ebooks, and so much more with a free trial

From $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Grimdark in de polder
Grimdark in de polder
Grimdark in de polder
Ebook415 pages5 hours

Grimdark in de polder

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Grimdark in de polder biedt een verzameling verhalen die je meeslepen naar rauwe, meedogenloze realiteiten, waar niets zeker is en hoop slechts een illusie lijkt. Van de intrigerende politieke spelletjes in een vervallen rijk tot de strijd van antihelden die moeten overleven in een wrede wereld vol verraad en gevaar: Voor liefhebbers van A Song of Ice and Fire en Joe Abercrombie is Grimdark in de polder een must-read die de unieke Nederlandse en Vlaamse blik op het genre introduceert, met verhalen die evenveel verrassen als confronteren. Deze bundel is een ode aan de duisternis, een viering van de verhalen die je aan het denken zetten - en missschien zelfs je nachtrust verstoren.

LanguageNederlands
PublisherMike Jansen
Release dateDec 29, 2024
ISBN9798230030690
Grimdark in de polder
Read preview
Author

Mike Jansen

Mike has published flash fiction, short stories and longer work in various anthologies and magazines in the Netherlands and Belgium, including Cerberus, Manifesto Bravado, Wonderwaan, Ator Mondis and Babel-SF and Verschijnsel anthologies such as Ragnarok and Zwarte Zielen (Black Souls). Obviously he lives in the Netherlands, in Hilversum which is close to Amsterdam. He has won awards for best new author and best author in the King Kong Award in 1991 and 1992 respectively as well as an honorable mention for a submission to the Australian Altair Magazine launch competition in 1998 More recent publications in various English language ezines and anthologies. http://www.meznir.info ======================= NEDERLANDS ======================= Mike heeft Flash Fiction, korte verhalen en langer werk gepubliceerd in verschillende verhalenbundels en bladen in Nederland. Daaronder de magazines Cerberus, Wonderwaan, Ator Mondis en de Babel-SF en Verschijnsel verzamelbundels zoals Ragnarok en Zwarte Zielen. Vanaf 1991 is Mike aan het schrijven geweest aan verschillende korte verhalen en is hij begonnen aan zeven romans. Die allemaal niet af kwamen om uiteenlopende redenen. Daarnaast heeft hij in verschillende King Kong Award en Millennium Prijs Jury's gezeten en heeft hij samen met Roelof Goudriaan een jaar of tien aan Babel Publications gewerkt. In 1991 won hij de Rob Vooren prijs voor beste nieuwe auteur en in 1992 de King Kong Award voor beste korte verhaal, samen met Paul Harland. In 2012 won Mike zowel de jury- als de publieksprijs in de Baarnse Cultuurprijs en de Thor Verhalenwedstrijd van het SaBi Verhalenforum. Daarnaast won hij de Fantastels 2012 award. Na een schrijfhiaat van zo'n tien jaar schreef Mike eind 2011 zijn debuutroman, De Falende God, een breed opgezette dark fantasy roman, eerste deel van een pentalogie. Het tweede deel 'In Schaduwen van Weleer' verscheen in de loop van 2012 bij Verschijnsel. Meer recent schrijft hij ook veel in het Engels en publiceert op de Engelse markt voor bladen en verzamelbundels, mede omdat daar in Nederland niet genoeg ruimte voor is. Een bezigheid die hij ook weer heeft opgepakt is het hoofdredacteursschap voor uitgeverij Verschijnsel (de voortzetting van Babel Publications), waar zijn voornaamste aandachtsgebied de e-publicatie-markt is. Hij woont in Hilversum met zijn gezin en naast schrijven werkt hij ook nog wel eens voor een cutting edge ...

Read more from Mike Jansen

Related to Grimdark in de polder

Related ebooks

Related categories

Reviews for Grimdark in de polder

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Grimdark in de polder - Mike Jansen

    GRIMDARK

    IN DE POLDER

    2 0 2 4

    Cover Illustratie © 2024 Tais Teng

    Cover Design © 2024 Tais Teng

    Boeklayout: Mike Jansen

    Individuele verhalen © 2024 de genoemde auteurs

    Samengesteld door: Mike Jansen

    ISBN-13:

    NUR: 303

    Grimdark in de polder is een uitgave van EdgeZero Publicaties.

    Redactie: Laura Scheepers, Mike Jansen, Finn Audenaert

    Websites:

    www.edge-zero.com (EdgeZero)

    www.meznir.info (Mike Jansen)

    laurascheepers.nl (Laura Scheepers)

    finnaudenaert.weebly.com (Finn Audenaert)

    No part of this book may be reproduced in any form, by print, photo-print, microfilm or any other means without written permission from the publisher / Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toe­stem­ming van de uitgever.

    Inhoudsopgave

    Voorwoord - Mike Jansen

    De wondere wereld van onze bijen - Charles van Wettum

    De verborgen herinneringen aan Nieuw Versaille - Laura Scheepers en Mike Jansen

    Hotel Four Seasons - Frank Roger

    Stormrijder - Tais Teng

    Dansers beat - Django Mathijsen

    De genadeslager - Bruno Lowagie

    Sluit de deal - Jasper Polane

    De komst van de Achille Lauro - Adriaan van Garde

    Winterval - Maarten Luikhoven  en Mike Jansen

    Onschuldig is het lam - Ruben De Baerdemaeker en Finn Audenaert

    Tussen Zegen en Vloek - Edward van Egmond

    Wie vreet wie nou op? - Anaïd Haen

    Lekker - Luc Vos

    Netrunner - Rebecca Palmas

    Sauðburður - Finn Audenaert

    Vaders dochter, moeders liefde - Jaap Boekestein

    Bloedzuigers plegen geen zelfmoord - Django Mathijsen en Anaïd Haen

    Onder een hoedje te vangen - Laura Scheepers

    Jagers en jachthonden - Peter Kaptein

    De opdracht - Mike Jansen

    Over de auteurs

    SF/-F/-H Verhalenwedstrijden in Nederland

    A person standing in front of a castle Description automatically generated

    Voorwoord - Mike Jansen

    Grimdark literatuur is een genre dat zich kenmerkt door zijn sombere, nihilistische toon en moreel ambigue personages. Het vindt zijn oorsprong in de fantasy, maar heeft zich ontwikkeld tot een bredere stijl die elementen van horror, noir en dark fantasy integreert. Deze overlappen maken grimdark tot een genre dat complexiteit en diepgang biedt, maar ook confron­teert met de duistere aspecten van de menselijke natuur.

    Ik heb me laten vertellen dat Grimdark voortkomt uit de slogan Warhammer 40,000: In the grim darkness of the far future, there is only war. Nu las ik al Glen Cooks Dread Empire boeken in die tijd, maar die vielen onder fantasy, misschien nog net dark fantasy. Toch weet de Warhammer referentie wel de kern van het genre te vangen: een wereld zonder hoop, waar geweld, verraad en corruptie de norm zijn. In grimdark verhalen is er zelden een duidelijk onderscheid tussen goed en kwaad. Personages hande­len uit eigenbelang of noodzaak, en zelfs hun heldhaftige daden zijn doordrenkt van bloed en compromis.

    Belangrijke voorbeelden in de literatuur, waarin antihelden worstelen met hun eigen tekortkomingen in een meedogen­loze wereld, zijn Steven Erikson met zijn Malazan serie en natuurlijk A Song of Ice and Fire van George R.R. Martin, waar politieke intriges en menselijke zwakheden leiden tot tragische gevolgen.

    Horror en grimdark delen een focus op de duistere kanten van het bestaan. Waar horror zich vaak richt op angst en het boven­natuurlijke, benadrukt grimdark de wreedheid van de realiteit zelf. Beide genres creëren een gevoel van ongemak en onzeker­heid bij de lezer, maar grimdark doet dit door middel van morele complexiteit en een gebrek aan heldere oplossingen.

    De invloeden van noir zijn zichtbaar in de cynische toon en de vaak complexe plots van grimdark. In noir-literatuur, zoals bijvoorbeeld het boek Noir van K.W.Jeter, zijn de protagonisten meestal flawed en wordt de wereld gekenmerkt door corruptie en morele ambiguïteit. Grimdark neemt deze elementen over, maar plaatst ze in een setting van epische schaal.

    Een goed voorbeeld van misschien wel mijn meest favoriete schrijver is Glen Cooks The Black Company, waarin een huur­lingenleger wordt gevolgd door een wereld van oorlog en bedrog. De hoofdpersonen zijn geen nobele helden, maar pragmatische overlevers die hun eigen morele kompas volgen in een vijandige wereld.

    Ik zei het al, wat we nu als Grimdark zien, las ik in de jaren tachtig al als dark fantasy, maar met een sterkere nadruk op realisme en de duisternis van de menselijke aard. Dark fantasy omvat vaak elementen van het bovennatuurlijke en het fantas­tische, grimdark minimaliseert deze aspecten of behandelt ze op een meer alledaagse, vaak beangstigende manier.

    In mijn Cranborn boeken worden bijvoorbeeld draken en magie gepresenteerd, maar ze zijn secundair aan de politieke intriges en persoonlijke en historische conflicten die de kern van het verhaal vormen. Grimdark onderscheidt zich door de manier waarop het deze elementen gebruikt om de wereld meedogen­lozer en tragischer te maken.

    De aantrekkingskracht  ligt in het vermogen om complexe ver­halen te vertellen die resoneren met de moderne lezer. In een tijd­perk van morele grijstinten en geopolitieke onzekerheid biedt het een spiegel voor de echte wereld. Het stelt vragen over macht, ethiek en menselijkheid, zonder eenvoudige antwoor­den te geven. De overlap met horror, noir en dark fantasy versterkt deze kracht met diverse thematische en stilistische invloeden.

    Het is niet voor iedereen – de duisternis en de hopeloosheid kunnen afstotend werken –, maar grimdark biedt een platform voor verhalen die het leven laten zien zoals het vaak is, donker en naargeestig. Het daagt uit en confronteert. En juist in die confrontatie spelen zich de mooiste verhalen af.

    Zo ook in deze bundel, waarin de topschrijvers van Nederland en België hun donkere werelden en complexe, duistere karak­ters tonen.

    HILVERSUM, DECEMBER 2024

    Mike Jansen

    De wondere wereld van onze bijen

    -

    Charles van Wettum

    Vanachter de boom zie ik het kampvuur. Daaromheen een soort mist, een wolk die af en toe zo dik is dat zelfs het vuur wordt verduisterd. En hoor ik daar stemmen? Gillen?

    ‘GRAAG INTRODUCEER IK onze volgende spreker. Doctor Ignatius Dons is specialist op het gebied van digibijen, hij zal ons tijdens deze veldexpeditie begeleiden.’

    De excursie Veldstudie naar verwilderde houtbijen komt eraan. Net als de meesten van mijn studiegenoten zie ik er tegenop: AI-genetici zijn dol op computersimulaties en nano program­meren, maar niet op lange nachten buiten zitten.

    ‘Meneer Duk, graag uw onverdeelde aandacht, dit wordt speciaal voor u interessant.’

    Hoogleraar Vonderdissel houdt ervan me te stangen en ook nu weer heeft hij een goed moment gekozen: ik was net met Mathilde naast me aan het bespreken waar we vanavond zouden kunnen gaan eten.

    ‘Tenslotte is uw vader de grootste bijengebruiker van ons land.’ De prof heeft dat inmiddels zo vaak gezegd, dat het niet alleen mij mateloos irriteert, maar ook alle twintig andere studenten van ons keuzevak Digitale bijenhouderij.

    Natuurlijk heeft hij wel gelijk: mijn ouwe heeft met die geprinte beestjes zijn imperium opgebouwd. Van opa’s klein­schalige fruitbedrijfje met een paar kassen heeft pa met zijn onder­nemingszin zijn imperium gebouwd. Bijna alle kassen uit de regio heeft hij overgenomen en er ook nog rijen bijgebouwd. Zijn succes heeft veel mensen jaloers gemaakt.

    Pa’s geheim? Toen ik jong was hoorde ik opa klagen over de prijs van bijen. Dure bevruchting en tóch nog lage opbrengsten ... De enigen die er rijk van worden, zijn die vervloekte bijenkwekers, klaagde hij altijd als hij bij ons aan de keukentafel zat. Over­stappen naar kunstbijen? Dat wilde opa niet: de natuur doet alles beter dan mensen kunnen verzinnen.

    Pa had geen last van angst voor modernisering. Zodra hij het voor het zeggen kreeg, stapte hij in de digibijenbusiness. Er was verder niemand het durfde: vakbladen riepen dat de AI nog te dom was, banken vonden de investeringen te riskant, collega’s wachtten op anderen om de kinderziekten eruit te halen. Intus­sen roofde pa onze spaarrekening leeg en inves­teerde alles wat hij had in een experimentele digibijenkast. Ik herinner me dat ma huilde en schold, dat een paar dagen later de eerste kast werd gebracht en dat we samen zaten te wachten tot de eerste bij door de kast was geprint en zou uitvliegen. Zouden die minidroontjes werkelijk gaan doen waar ze voor bedoeld waren?

    We stonden ademloos naar de sleuf van de kast te kijken toen de eerste exemplaren tevoorschijn kwamen: verkenners met zwarte lijfjes van nog geen halve centimeter lang, vier minus­cule propellertjes die bijna onhoorbaar hoog zoemden, twee rode pollentongetjes voorop en een korte, blauw oplichtende antenne in het achterlijf voor de verbinding met de kast. Het waren won­dertjes van techniek, ik was er direct verliefd op. Ze verkenden de kas, bepaalden de plantenrassen en met hun rapportages berekende de kast het benodigde aantal bijen. Toen de werksters uitvlogen, stond pa in de kast tussen zijn digibijen en glunderde.

    Het eerste jaar kwam de kast in een anonieme doos. Vier jaar later waren de dozen fel gekleurd met het rode logo van Mormon en schreeuwende reclameleuzen: verbeterd zoeksysteem, versnelde aanpassing, volledige recycling.

    ‘Die nieuwe zijn geweldig,’ zei Pa bij het avondeten in een tot mislukken gedoemde poging Ma enthousiast te maken. ‘Als een kast te weinig bijen kan leveren, dan wordt er een bouwer geprint en een dag later heb je ergens in een hoekje een nieuwe kast. En wanneer de bevruchting klaar is en je op return drukt, dan komen alle bijen terug, de extra kasten worden afgebroken en de centrale kast herwint alle grondstoffen. Een gesloten systeem, volledig ecologisch verantwoord. Gewéldig!’

    Ma knikte alleen.

    De bouwer met zijn gele antenne zag ik uitvliegen. Daarna heb ik geprobeerd de nieuwe kast te vinden, want ik wilde weten wat er zou gebeuren als ik de uitgang dicht zou proppen met een handdoek.

    ‘Die kan overal zijn,’ zei Pa, toen ik hem er na een paar uur vruchteloos zoeken naar vroeg. ‘Ze hebben natuurlijk voorkeur voor een rustig plekje achteraf, maar dat is niet erg. Na een reset komen alle dure grondstoffen gewoon terug.’ Pa’s omzet vloog omhoog, net als de winst. Het zesde jaar kwam de eerste Mormon-leverantie bij Frontière, het enige buurbedrijf dat Pa niet had kunnen opkopen.

    ‘Ah, meneer Duk, misschien wilt u even het betoog van doctor Dons voor ons samenvatten?’ Balen, mijn gedachten zijn weer afgedwaald. Even kijk ik Mathilde hulpeloos aan, haar groene ogen kijken medelijdend terug, maar ze kan niets voor me doen.

    ‘Sorry, prof, ik heb het even gemist.’

    Vonderdissel lacht, trots dat hij me openlijk vernederd heeft. ‘Meneer Frontière, kunt u uw collega helpen?’

    Mijn voorbuurman draait zich even om en grijnst cynisch naar me. ‘Ik snap dat Duk dat niet wilde horen, professor. Zijn vader is tenslotte verantwoordelijk voor de ontsnapping van experi­men­tele digidieren.’

    Ik voel mijn hoofd rood worden. Krijgen we dat weer! Het is zo makkelijk om pa de schuld te geven! Alsof er niet tientallen plekken zijn waar een bouwer per ongeluk naar buiten kan vliegen. Uit het lab van die Doctor Dons bijvoorbeeld, of van het productiebedrijf van nieuwe kasten. Of zelfs uit de kassen van dat rottige bedrijfje van Frontière. Ja, hun bedrijf is veel kleiner, maar juist daardoor gaat er ook veel meer mis.

    ‘Bij ons ontsnapt? Al onze kasten worden volledig terug­gewon­nen en de administratie is streng. Bij Frontière zijn ze daar volgens het branchebureau veel slordiger in.’

    ‘Eén ontsnapte bouwer kun je nooit ...’

    ‘Stop, daar gaan we het niet over hebben,’ grijpt Vonderdissen in. ‘Maar Frontière, een korte samenvatting, graag.’

    Alles wat ik van mijn irritante voorbuurman hoor, weet ik al uit de vakbladen. Dat ontsnapte bouwers buiten goed blijken te gedijen. Dat er digibijenkasten in de bossen zijn gevonden. Dat de bijen daarvan nu vliegen naar wilde bloemen en naar bomen, en dat de kasten niet meer reageren op return.

    ‘Dat is logisch, een kast waarvan de return kapot is heeft een grotere kans op overleven. Daar hoeft die AI niet slim voor te zijn, het is elementaire evolutie,’ mompel ik. Vonderdissen geeft me geen ruimte: ‘Nu niet, meneer Duk. Geen woord meer.’

    ‘Die digitale bijen verdringen de natuurlijke. Het versnelt het uitsterven,’ bijt Frontière me toe. ‘Jullie hebben ...’

    ‘U ook geen woord meer, meneer Frontière. U mag later aan het kampvuur gezellig losgaan, maar niet nu. Doctor Dons, gaat u door.’ Ignatius Dons is een magere man, een jaar of zestig, met een kaal hoofd. De tattoos op zijn kale schedel bewijzen dat hij is opgegroeid in de eerste decennia van deze eeuw.

    ‘Er is een nieuw ontwikkeling, beste studenten. Een publicatie is in voorbereiding en ik informeer u dus enigszins prematuur.’ Hij loert over het zware brilletje het lokaal in. ‘De digibijen zijn bezig met een volgende stap in hun evolutie.’

    ‘Er is een kast gevonden in de stam van een Amerikaanse eik, gemaakt van geprint hout. Deze nieuwe soort houtbijen blijken nachtvliegers. De twee houtbijen die tot op heden zijn gevan­gen, bestonden voor 80% uit geprinte houtpulp. Overdag zoeken ze een stil plekje, na zonsondergang gaan ze op zoek naar voedsel, in hun geval dus zacht hout. Ze hebben een nieuwe voedselbron gevonden.’

    Met voedselbron bedoelt hij grondstof voor de printerkasten. In de handboeken worden steeds meer oude termen gebruikt voor nieuwe processen.

    ‘Zijn die kasten dan zo slim, dat ze bedacht hebben om hout te gaan eten?’ vraagt Mathilde.

    Doctor Dons schudt zijn hoofd. ‘Slim? Nee, mevrouw, dat is een vergissing. Evolutie draait niet om slimheid, maar om over­leven. Als één digibij per ongeluk een verrot stukje hout verteert, dan leert de kast dat er meer bijen dat kunnen proberen. Als er een paar succes hebben, dan wordt het effect versterkt.’ Hij schudt zijn magere, rimpelige hoofd nog eens. ‘Dieren hoeven niet slim te zijn om te overleven. Kunstmatige intelligentie ook niet.’

    Mathilde knikt. Ik snap het ook.

    ‘Hout, dus.’ De doctor kijkt rond. ‘Uiteraard is hout over­vloedig beschikbaar, maar het is niet voldoende voor het printen van nieuwe bijen. Andere benodigdheden zijn schaarser en die zijn dus de bottleneck. Uw excursie van twee nachten zal als belangrijkste doel hebben om meer exemplaren te vangen, hun vliegpatronen te analyseren en te ontdekken waar zij aan­vul­lende grondstoffen vinden. Zeer relevant voor de ontwik­keling van nieuwe populatie­theorieën.’

    Dat laatste spreekt me meer aan: die computermodellen zijn ongelofelijk uitdagend. Het is duidelijk dat het leuke werk pas begint nadat we terug zijn gekomen, dit tripje is een nood­zakelijk kwaad – behalve natuurlijk als het me lukt om wat quality-time met Mathilde door te brengen. Ik draai me even naar haar om, op zoek naar een blik uit die prachtige ogen.

    ‘Meneer Duk, ik zie u reageren. Had u een vraag?’ Vonder­dissen is een bloedirritante kerel.

    HALVERWEGE DE AVOND komt onze touringcar aan bij de schuur die de komende twee nachten onze thuisbasis zal zijn. Ik zat naast Mathilde en we hebben gekletst over het etentje van gisteren­avond en onze wandeling daarna. We zijn deze twee dagen samen een observatieteam en hoewel we het volgens de instructies vannacht druk zullen krijgen, doet zich misschien toch een gelegenheid voor om de verkennende activiteiten van gisteren uit te breiden.

    Wanneer we uitstappen, hebben Vonderdissen en Dons het kampvuur al aangestoken. ‘Dames en heren, het is nu tien uur. We verspreiden ons direct. Ieder team krijgt een plattegrond met instructies. In de tas zitten drie bijenvallen die u vannacht moet uitzetten. Als u morgenochtend tegen zonsopkomst terug­komt, verdelen we de slaapplaatsen. Ik wens u nu een goede jacht.’ De tasjes worden uitgedeeld en iedereen vertrekt in alle wind­richtingen. Alleen de heren professoren en de buschauf­feur blijven achter.

    ‘Wij moeten naar het zuiden,’ ziet Mathilde. Ik knip mijn zaklantaarn aan, zij heeft de kaart en het richtingsgevoel.

    We volgen honderd meter een smal pad. Wanneer dat linksaf slaat, gaat Mathilde rechtdoor. Ik volg. ‘Goed, dit is ongeveer twee kilometer, hier moet onze plek zijn.’ Ik ben alle gevoel voor tijd en plaats kwijtgeraakt tijdens het klauteren over stronken, het sluipen onder takken, het afdalen in drooggevallen beken en de weg omhoog vinden aan de overkant tussen de woeke­rende braamstruiken.

    ‘Kom me helpen met de vallen.’ Uit Mathildes rugzak komen drie doosjes met ieder een uitvouwbaar net van ultradunne koperdraadjes dat ze tussen een paar boomtakken spant.

    Binnen de contouren van de Faraday-ballon zal een digibij het contact met de kast verliezen en gedesoriënteerd raken, lees ik op de verpakking. Na een korte tijd zal de bij in het bakje onderin tuimelen, waarna het klepje automatisch sluit. Met elke ballon kan slechts één digibij worden gevangen.

    ‘Het zal mij benieuwen.’ Ik heb op een kleine afstand een liggende boomstam gezien waarop twee mensen nét naast elkaar kunnen zitten. Daarvandaan kunnen we de vallen in de gaten houden. Een beetje kletsen en zo. Het lijkt me ideaal.

    ‘Wat is dat lawaai?’ Mathilde tilt plotseling haar hoofd op. ‘Ik hoor de claxon van de bus.’ Ze kijkt me verontrust aan. Nu hoor ik het ook. ‘En weer. Er moet iets aan de hand zijn, we moeten terug.’

    ‘Zouden we niet gewoon eerst de observatieopdracht afmaken?’ probeer ik nog, maar ze is al opgestaan.

    ‘Laat die ballonnen maar hangen, die halen we straks wel op.’ Ik kan me niet voorstellen dat ik deze plek nog terug zou kunnen vinden, maar Mathilde zal het wel weten. Ik moet me haasten, het licht van haar zaklamp zwaait inmiddels tussen de bomen. 

    De weg terug kost ons weer een uur. Het is inmiddels volledig donker, maar bij het laatste stuk is dat juist een voordeel: het licht van het fel oplaaiende kampvuur schijnt door de bomen. Ze zijn de hele houtvoorraad aan het verstoken. Wanneer we bij de bosrand aankomen, wil Mathilde direct de open plek op stormen.

    ‘Stop!’ roep ik zo hard als ik kan en ik grijp haar bij de arm. ‘Zie je dat?’

    Boven de grasvlakte rondom het kampvuur hangt een mist­wolk, die in de fel flakkerende vlammen vaag oplicht. De mist lijkt af en toe te bewegen, plaatselijke verdikkingen golven rond de centrale lichtbron. Ik hoor gegil. Het zijn menselijke stemmen, dat is zeker, maar de hoogte en het volume en de scherpte zijn onmenselijk. De duivelse symfonie van gekrijs blokkeert me. Mijn denken stokt. Mijn spieren verkrampen.

    Mathilde heeft daar geen last van. Ze trekt haar arm los. ‘Ik ga kijken. Ik moet helpen.’

    ‘Nee, nee!’ roep ik zo dwingend als ik kan, maar ze luistert niet. Ze duwt de laatste tak opzij en holt recht naar het kampvuur. Recht op het lawaai af, ik zie haar silhouet zich aftekenen tegen de gloeiende mistwolk. Dan verdwijnt ze erin, even is ze een vage vlek en daarna is ook dat er niet meer. Hoor ik nu ook haar stem in het gekrijs? Moet ik haar achterna? Kan ik haar helpen? Ik sla mijn handen voor mijn oren. Ik moet weg!

    Mijn angst neemt mijn beslissing voor me. Zonder na te denken draai ik me om en ren het bos in. Weg van het kamp­vuur. Weg van de grijze wolk. Weg van het demonische geschreeuw. Ik ren zo hard ik kan. Honderd meter, tweehon­derd meter, ik weet niet welke afstand ik heb afgelegd wanneer ik struikel, voorover val, languit met mijn hoofd tegen een dikke boomstam klap. Alles wordt zwart.

    WANNEER IK MIJN OGEN open, sijpelt licht van de rode ochtend­hemel door de bladeren. Mijn hoofd! Ik slik, ik voel. Een bult. Gedroogd bloed op mijn vingers. Vogels zingen. Kan dat dreunen in mijn hoofd stoppen?

    Plotseling poppen de herinneringen op: het kampvuur, de mist, de krijsende stemmen. Wat is daar gebeurd? Waar is Mathilde? Ik ben als een lafbek op de loop gegaan, ik kan haar niet onder ogen komen en tegelijk weet ik dat ik moet gaan kijken. Ik heb geen keus. Langzaam kom ik overeind. Mijn hoofd bonkt.

    Volgens mij moet ik naar het noorden. De opkomende zon is oost, dus die moet ik aan rechts houden. Ik klauter over een paar takken, struin door een droogstaande geul. Naast een boom ligt het kadaver van een duif, bedekt met krioelende mieren. Dood hoort bij de natuur. Een eindje verderop passeer ik de overblijf­selen van een dode ree. Blijkbaar hebben andere dieren zich daaraan al tegoed gedaan want de huid staat strak over de botten, het karkas lijkt wel gemummificeerd. De natuur is mee­dogenloos. Ik loop in een boog om een veld brandnetels. Hoever ben ik gisterenavond het bos in gehold? Ik heb geen flauw idee.

    Totaal onverwacht sta ik aan de rand van het bos. Hier loopt een breed, onverhard pad. Ah, dit weggetje herken ik, dit is de route die onze bus naar de schuur heeft gereden. Rechtsaf dus, het zal niet ver meer zijn.

    De schuur steekt zwart af tegen de felrode ochtendhemel, net als het silhouet van de bus ernaast. De wolk van gisterenavond is weg, in de zachte ochtendbries kringelt alleen een beetje dunne rook van het kampvuur over het bedauwde gras. Uit het bos klinkt het fluiten van vogels, van links hoor ik gekwaak. Er is geen menselijk geluid. Niets beweegt. Liggen ze allemaal nog op bed? Natuurlijk niet, er is hier iets helemaal fout, maar dat wist ik natuurlijk gisterenavond al. Ik ben een lafaard.

    Durf ik de schuur in te gaan? De deur staat halfopen. Nee, besluit ik, ik kan beter eerst bij het kampvuur gaan kijken. Ik heb niet meer dan tien stappen gelopen, wanneer ik rechts in het gras een lichaam zie liggen. Kort, gebleekt haar. Frontière ligt op zijn rug. Of beter: wat er van hem over is. Er zijn geen ogen, maar gapend lege kassen. De neus is aangevreten. Zijn nek is zover aangetast dat de keel half openligt, ik kijk de leegte van de slokdarm in. Het shirt kreukelt te veel omlaag, alsof in zijn borst de ribben en longen ontbreken. Maar ik zie geen bloed. Nergens is er een druppel bloed van Frontière te bekennen. Waar zijn de anderen? Waar is Mathilde?

    Met een boog loop ik om het lijk heen. Links ligt nog een lichaam, onbeweeglijk voorover in het gras. Ik herken het licht­blauwe overhemd en de grijze pantalon van Vonderdissen. Daar, rechts: een witte bloes met het donkerblauwe borduursel. ‘Mathilde!’

    Ze ligt op haar rug in het gras. Is ze gewond? Zo te zien niet. Haar kleren zijn heel. Er is geen beschadigde huid, nergens bloedvlekken. Wacht, ze beweegt een beetje! Voorzichtig zak ik naast haar op mijn knieën. Ze haalt adem. Godzijdank, het is oppervlakkig, maar toch! Haar ogen gaan open. Een kort moment ben ik bang voor wat ik zal gaan zien, maar ze zijn er, haar prachtige groene ogen. Ik kan een diepe zucht van opluch­ting niet binnenhouden. Ze kijkt me zwijgend aan, ik zie tranen in haar ogen. Ze heeft duidelijk pijn, maar wat is er aan de hand?

    ‘Ik ben er, liefje. Ik zal je naar huis brengen.’ Die bus krijg ik wel aan de gang. Misschien kan ik beter met haar direct naar het ziekenhuis gaan. ‘Ik help je, Mathilde.’

    Haar lippen openen zich, snel breng ik mijn hoofd naar beneden om te horen wat ze – ongetwijfeld heel zachtjes – tegen me gaat zeggen. Ik hoor niets, ik voel alleen een lichte jeuk in mijn oor.

    Terwijl ik haar aankijk, besluit ik om de bus te gaan proberen. ‘Mathilde, ik ...’ Haar mond gaat langzaam wijd open. Mijn ogen worden als magnetisch getrokken naar de donkere, ongewoon diepe opening. Dat zijn ...

    Het wemelt van de bijen. Tientallen kruipen er rond, diep in haar keel, over haar half verdwenen tong, nu ook over haar tanden. De eerste ontvouwen hun piepkleine helikopterwiekjes, de staartjes glimmen een gele glans. Langzaam stijgen ze op, tussen haar lippen door en langs mijn hoofd verdwijnen ze in de buitenlucht. Als de eersten weg zijn, kruipen er, van diep uit de keelholte meer omhoog. Véél meer, bij de aanblik voel ik het plaatsvervangend in mijn eigen keel en kan mijn kokhalzen niet inhouden. Een dikke massa zwarte beestjes met opgevouwen wiekjes en langzaam wiebelende neusdelen. Aan hun staart zitten de gele bouwerantennetjes waarmee ze contact houden met de kast waarin ze zojuist zijn geprint.

    Terwijl ik opsta, geef ik met golven over. Weg! Ik moet weg. Zonder nadenken spring op. Ik ren, zo hard als ik kan. Het pad op, naar huis. Ik moet iemand waarschuwen, ik moet vertellen dat ik weet waar de digibijen hun grondstoffen halen. Zijn het nog steeds houtbijen, of zijn ze al carnivoor geworden? AI is niet slim, maar in de evolutie gaat het niet om slimheid.

    Plotseling voel ik de duizeligheid opkomen. Ik moet even gaan zitten, maar voordat ik dat kan doen val ik om. Een afschuwe­lijke jeuk diep in mijn oren. Gewroet in mijn hoofd. Hoor ik heel diep van binnen een zacht gezoem?

    De verborgen herinneringen

    aan Nieuw Versaille

    -

    Laura Scheepers en Mike Jansen

    1.

    Jens Grendel was een aan lagerwal geraakte magiër. Niet heel raar, alle magiërs waren verslaafde malloten die hun hersenen opbrandden met het snuiven van m-poeder. Maar in de heldere momenten die ze hadden, konden ze de mooiste magie bedrijven.

    ‘Doe me nog een gint, Rocco,’ zei hij tegen de barman van de Jonker Bruis. Het café was vergane glorie, een plek waar het magische gajes zich verzamelde om stoere verhalen uit te wisselen. De ontdekking van het m-poeder ruim vijftig jaar geleden had de mensheid vooruitgeholpen, maar ook de ontwikkeling van de stoommachine drastisch versneld.

    Al gauw waren de magiërs niet meer nodig. Onbetrouwbaar, gevaarlijk zelfs soms. Nee, de mensen hadden liever een betrouwbare machine. Gooi er kolen en water in, een drupje olie om de boel te smeren, drijf een wiel aan en je kunt de meest rare dingen voor elkaar krijgen. Voor sommigen leek het zelfs magie, hoewel Jens beter wist.

    De gint werd in een hoog glas voor zijn neus gezet. Licht weerkaatste van het metaal van Rocco’s mechanische arm. Ooit afgerukt in een ongeluk met een stoomtrein waar zijn arm in de wielen terecht was gekomen. Hoewel Jens ook verhalen over de oorlog in het Ruhrgebied en een overval door Paapsgezinde Fransozen met handguillotines gehoord had. Hij grijnsde. Rocco was misschien nog wel gekker en mallotiger dan hij.

    ‘Rondje van die meneer daar,’ zei Rocco. Hij knikte naar een van de privé-nissen.

    ‘Oh? Iemand die ik ken?’

    Rocco schudde zijn bulldoghoofd. ‘Niet eerder gezien. Hij kent jou blijkbaar.’

    Jens wilde zijn glas pakken, maar zijn hand trilde oncontro­leer­baar. Hij moest zich concentreren en inspannen om de trekkingen in zijn arm te kalmeren. Je geld is op en je voorraad m-poeder is op. Dat wordt spannend vannacht, dacht hij. Verslaving aan m-poeder was al erg genoeg, afkicken van magie kon je letterlijk opbranden. En meestal ging een deel van je omgeving mee de fik in. Hij had wel eens betere nachten in het vooruit­zicht gehad.

    Vastberaden greep hij zijn gint, stond op van de kruk en liep naar de privé-nis. Hij trok het gaas opzij en liet zich in de halfschemer op een bankje zakken. Met een knip van zijn vingers liet hij een lichtje boven de tafel dansen. Een klein lichtje, meer lukte vanavond niet.

    Tegenover hem zat een man, klein van postuur, een donkere baard en een half masker dat de bovenste helft van zijn gezicht bedekte. Donkerbruine ogen staarden hem aan.

    ‘Bedankt voor de gint,’ zei Jens.

    ‘Een kleinigheidje.’ De stem van de kleine man was verbazing­wekkend donker en diep. ‘Maar er zit misschien meer in, als je bent wie ik denk dat je bent en als je zo goed bent als de geruchten over je beweren.’

    Jens snoof. ‘Geruchten. Opgeklopte achterklap zeker.’

    De man schoof een buisje over tafel met daarop het gestileerde M-logo.

    ‘Is dat ...?’ vroeg Jens. Zijn rechterhand schoot al naar voren, trillend en wel, maar hij wist zich op het laatste moment te bedwingen.

    ‘Neem het gerust,’ zei de man. ‘Of we nu wel of niet tot een vergelijk komen, die buis is voor jou. Ik heb aandelen in de ethermijnen. Veel aandelen. Dat geeft privileges.’

    Jens keek hem schattend aan. Vervolgens draaide hij de dop van de fles, gooide wat poeder op zijn hand en snoof dat op. Hebben is hebben. Meteen lichtten de paden in zijn hersenen op en zag hij de donkere energiebanden van de magie om zich heen dwarrelen. Opvallend, de kleine man lichtte sterk magisch op, alsof er bezweringen op hem waren geplaatst. Jens herkende de signatuur van het Gilde.

    ‘Wat voor vergelijk denk je dat we kunnen bereiken als je er elleboogdiep bij het Gilde inzit? Wat kan ik voor je doen dat zij niet kunnen?’

    De man tegenover hem grijnsde, wat zijn gezicht de aanblik van een kale schedel gaf. ‘De Verboden Zone, meneer Grendel.’ Hij legde een buidel op tafel waar gouden munten uit vielen.

    ‘Alleen al op het noemen daarvan staat de doodstraf.’ Jens knikte veelbetekenend. ‘Zoals we allemaal maar al te goed weten.’

    ‘Dus daar zul je het Gilde niet aantreffen. Die houden het liever bij schoonheidsbehandelingen voor veel te rijke en dikke, oude vrouwen.’ De man veegde een denkbeeldig stofje van zijn schouder. ‘Of beschermingsspreuken voor rijke mannen.’

    ‘En wat is er in die vergiftigde, moordzuchtige, magie-door­drenkte omgeving dat een rijk man daar interesse in heeft?’

    Een envelop werd op tafel gegooid. Jens keek op. Naast de man stond een schaduwachtige figuur, een glinstering van staal. Zelfs met zijn door magie verbeterde ogen zag hij verder niets. Hij maakte zijn lichtje feller, makkelijk nu, maar wie of wat bleef in duisternis gehuld. Voor het eerst vandaag voelde hij een koude rilling over zijn rug.

    ‘Foto’s. Die zullen een en ander verklaren,’ zei de man.

    Jens opende de envelop terwijl zijn blik probeerde de donkere plek naast zijn gastheer te ontwijken. De plaatjes toonden een hoop messing onderdelen en koperen pijpen. Jens herkende iets dat een hand zou kunnen zijn en een soort messing hoofd vol met buizen en radertjes. ‘Een mechanische mens? Was dat niet de reden voor het instellen van de Verboden Zone?’

    De man knikte langzaam. ‘Dit is een Stominator 2000. Hij kwam uit de Verboden Zone en viel een schepen aan. Gelukkig was

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 24